Dag 18
Ik sta in een bus en ben mijn kind kwijt. Wanhopig kijk ik om me heen. Ik probeer mensen aan te kijken, in hun ogen te lezen of ze hem hebben gezien, weten waar hij is, maar iedereen ontwijkt mijn blik, wendt zich af. Er wordt gefluisterd, hier en daar. Ik loop op en neer, onder banken kijkend, uit het raam, weer terug. Zoals dat gaat in een droom herhalen handelingen zich eindeloos, de zoektocht als staat van zijn, de wanhoop permanent, de eenzaamheid geaccepteerd. Ik hoor een vrouw op bitsige roddeltoon zeggen: ‘Ja, dat krijg je ervan hè, ik zeg toch altijd al dat er iets mis is met dat kind.’ Totaal geshockeerd kijk ik in haar richting maar ze kijkt weg. Ik ken haar helemaal niet en weet, dat ze mij ook niet kent. Of mijn kind. Ik zeg niks. Ik kan niets zeggen.
Als ik wakker wordt speelt er steeds door mijn hoofd: ik zei niks. Waarom zei ik niks? Ik kon gewoon echt niets zeggen.
Hoe vaak zeg ik niets? Hoe vaak laat ik het zitten? Zeg ik niet wat ik echt ergens van vind of echt bedoel? Zie? Omdat ik denk dat het geen zin heeft? De woorden er niet uit krijg? Mijn conclusie is: vaak.
Hoe harder ik wordt geraakt, hoe stiller het wordt.
Expressie heeft vele facetten. Naast spreken kun je in allerlei vormen uitdrukking geven aan wie je bent. Dansen, schilderen of tekenen, door muziek. Ik kan wel honderden manieren bedenken, allemaal waardevol.
In relatie met anderen zorgt taal kunnen geven aan wat je denkt, voelt en beleeft voor de bevrijding van MIJ in de wereld.
Het zorgt ervoor, dat het imploderende gevoel van inslikken, je mond houden, zwijgen, wordt omgezet in het op de wereld neerzetten van wie ik ben. En de wereld is veel mooier met mij!
Woorden kunnen mijn binnen naar buiten brengen.